Oud gebruik Dieteren

Welkom bij -artikel uit Heemklank,

Het volgende artikel is ontleend aan de Heemklank uit 2000 nr 2

Blokhouwen in Dieteren
Door Evert Zits

In het boekje LIMBURG “Bijdrage tot de taal en het historisch volksleven van de beide Limburgen en het aangrenzende Rijnland (uitgave 1971) trof ik een interessant artikel aan waarin een oude inwijdingsrite wordt beschreven. Het betreft het zogenaamde ‘haalleiden’ of ‘halen’, zoals dat tot in het begin van de vorige eeuw heeft plaatsgevonden in Nederlands en Belgisch Limburg.
Deze benaming is afgeleid van het woord ‘haal’. Zo heette het hangtuig, waaraan de ketel boven het open haardvuur hing. Er waren diverse soorten b.v. in de vorm van een zaag (zaaghaal), ketting (kettinghaal), schuif (schuifhaal).
Van vermeld artikel, dat zeer uitvoerig en goed gedocumenteerd is, geef ik hierbij een samenvatting.

Halen / haalleiden
Haardvuur en haal werden reeds vroeg als een eenheid beschouwd, als symbool van huis en huisgemeenschap: met name de haal werd algemeen als zinnebeeld van het eigendomsrecht op huis of hoeve beschouwd. Bij het haalleiden in zijn oorspronkelijke vorm, was de haal dan ook van essentiële betekenis. Men moet dan ver teruggaan in de tijd toen zich in de huizen nog haardkuilen zonder schoorsteen bevonden. Het haardvuur was gelegen op een keitjesvloer, waarboven de haal (haardketting) hing.
Zoals reeds vermeld betrof het haalleiden een inwijdingsceremonie, waarbij een nieuwe huisgenoot b.v. een bruid, een nieuwe knecht of meid, door het hoofd van de familie om de haard werd geleid om zo te worden opgenomen in de huisgemeenschap. De haal boven het haardvuur was dan mooi versierd. Een en ander ging gepaard met diverse rituelen en het opzeggen van verzen, de zogenaamde ‘haalverzen’. Het was ook gebruikelijk dat er een glaasje bij gedronken werd. Dat het wel eens een glaasje teveel werd, kan men concluderen uit een beschrijving van zo’n haalleiden uit 1840 die als volgt eindigt:
“Ik verliet de woning, doch hoorde den anderen dag, dat dit verwelkomingsfeest geduurd had tot drie ure in den morgen; dat meest allen tot over de ooren beschonken waren geweest; dat zij onderling krakeel hadden gehad en elkander deerlijk geslagen hadden …”
Het halen zonder de haal
Toen de vrijliggende haardvuren verdwenen, als gevolg van de verplaatsing van de haard tegen een van de zijmuren en voorzien werden van een schoorsteen (kap), werd de oorspronkelijke rituele omschrijding van de haard niet meer mogelijk. Toch bleef het halen als zodanig bestaan, alleen werd de handeling aan de nieuwe situatie aangepast. De inwijdeling werd nu bij de haard of onder de schouw geplaatst, terwijl de haal op zijn schouders werd gelegd of ermee rond zijn hoofd werd gezwaaid.
In de loop der jaren verdween de haal als attribuut en ontstonden er afgeleide vormen van het vroegere halen.
In 1914 werd in Nederlands - Limburg een enquête gehouden die onder andere betrekking had op het volksleven en waarbij ook vragen werden gesteld met betrekking tot de gebruiken, verwant met het oorspronkelijke halen. Uit deze enquête bleek dat toen in onze streek een dergelijk gebruik bestond. Het betrof het zogenaamde “blokhouwen” dat werd aangeduid met ieele (Grevenbicht), eele (Buchten) en aile (Dieteren).
Daarbij wordt melding gemaakt van de “bijzonder ijverige correspondent uit Dieteren”, die het blokhouwen gedetailleerd beschrijft. Daaruit blijkt onder andere dat het oorspronkelijke gebruik, eng verbonden met de huiselijke haard en de daaromheen bestaande huisgemeenschap, zich heeft gericht op de buurtgemeenschap.
Hier volgt de uitvoerige beschrijving van het Dieterense blokhouwen:


Blokhouwen, bij een huwelijksfeest. Den tweeden dag als de vrouwen ter bruiloft komen. Enkele vrouwen hebben er voor gezorgd, een gewonen houwblok (waar men hout op klooft) te versieren met allerlei groen, voornamelijk palmtakken, gekleurd papier enz. Eveneens wordt de bijl versierd. De bruidegom is eerst aan de beurt. Maar tegen dien tijd is hij niet te vinden; hij heeft zich ergens verstopt, verborgen of heeft hij de gelegenheid schoon gezien, dan ontsnapt hij, straat op, den tuin in door het (véke) tuindeurtje (achter in den tuin) het veld in, achtervolgd door het vrouwelijk deel van de bruiloftsgasten: want voor de bruidegom gehouwen, mag het niemand anders doen. Heeft men hem eindelijk, soms na veel moeiten te pakken gekregen, dan wordt hij getrokken en geduwd tot bij den blok en begint het slaan.
Het gaat voor “ei krolköpke” een kindje. Blijft de bijl stevig in den blok zitten, dan geeft het zeker “ei krolköpke”, anders geeft het niets, blijft het huwelijk onvruchtbaar. Na den bruidegom is de bruid aan de beurt en vervolgens familieleden. Oude lieden doen niet meer mee, want dat geeft toch geen krolköpke meer.Wil een jonge dochter ook eens de bijl opnemen, dan wordt haar dit belet, met de woorden doe hubs jao geine schalevéger (man) of maak des te eine schalevéger krigs.Een jongeman voegt men toe, maak dat je eerst een vrouw krijgt. Een enkele maal gebeurt het ook dat iemand “modern” wil zijn of zoals men zegt, zich aan dat heidensch gebruik onttrekken en dan weigert te slaan. Dan is de pret voorbij en het feest min of meer gedrukt. Terwijl man of vrouw gaat slaan zwaait een andere vrouw een kleine vlag boven haar hoofd.

In een voetnoot wordt nog het volgende vermeld:
Dieteren (1914) aile: “Dit gebruik geldt niet alleen voor eene bruid, die een huis betrekt, ook voor elkeen, die bezit neemt van een nieuwe woning, of die van de eene buurt verhuist naar de andere. Zoodra de nieuwe woning betrokken is, steken de buurvrouwen de hoofden bij elkaar en bespreken de plechtigheid. Met een peperkoek gewapend, die bovendien verserd is met “ei meike” (soms doet men er nog een pond koffie bij, dit is in iedere buurt verschillend) trekt men naar de woning, waar de vrouw geaild zal worden. Men roept haar even buiten de woning, om haar aldus aan te spreken:

“Vrouw .... kom bènne,
Det er uch good moogt gewènne
Het geschink (de Mai) is waal klein,
Het zal uch toch aangenaam zein”.


Dan gaat het springend, hossende naar binnen, om de tafel heen. Het volgende is in alle buurten niet hetzelfde. Hier zet men op de tafel een koffiemolen, koffiepot, ketel en daar maar aan ’t springen en schreeuwen en de bezem in de hand. Daar springt men met de bezem en koffiemolen om de tafel terwijl men declameert:

“Bèsem, bèsem heigewas
Ich wol, det ich ens bènne waas,
Bèsem, bèsem heigewas
Ich wol det ich ens good gewind waas.
Bèsem, bèsem heigewas
ich wol det ich ens good in sloap waas.
Den daag hubt geer zoi lang verwacht
Det er uch det groit geluk hèt gebracht
Noe zolt geer ouch waal ens wiejer denke
Veur het hoeshauwte te versterke.
Krigt geer de weeg aan de handj
En den zitj geer aan eeder kantj
In de kirk aandechtig
Oppe stroat prechtig
Aan de toafel puntjelik
In ’t bed vruntjelik”.


Dan moet de nieuwe “naober” tracteren op “ei drupke mit ei keukske”. Maar de eerstvolgende zondag wordt het feest voortgezet met “eine goowe kaffe”. De zegsman tekende er verder bij aan dat het declameren van het laatste versje sterk op zijn retour is (1914) en de meeste mensen het niet meer van buiten kennen.

Uit deze laatste opmerking mag worden geconcludeerd dat dit ludieke gebruik te Dieteren rond 1914 in een eindfase verkeerde.
Wanneer men in Dieteren definitief het bijltje er bij neer heeft gegooid zal wel niet meer te achterhalen zijn.

Tot zover het artikel van Evert Zits uit de Heemklank.
Dat het blokhouwen waarschijnlijk nog in 1927 bestond kan geconcludeerd worden uit het tijdschrift “Mensch en maatschappij” uit 1927 volgnummer 3, waarin een artikel is opgenomen van D.J. van der Ven met als titel “Een oriënteering ten opzichte van scheidings- en opnemingsritueel in de boerenbruiloft”
Hieruit het volgende:
In zijn „Nederlandsche Volkskunde” vermeldt Prof. Dr. Jos. Schrijnen een zeer merkwaardig huwelijksgebruik, dat volgens hem in verschillende dorpen ten Noord-Westen van Sittard nog in eere wordt gehouden. In Guttichoven, Obbicht, Papenhoven, Grevenbicht, Limbricht en Dieteren luidt het voorschrift, dat bruid en bruidegom met een soort versierde bijl moeten hakken in een groot versierd houtblok. De bruidegom zoekt zich aan deze opgedrongen taak door de vlucht te onttrekken, maar het baat hem niets, want de buurvrouwen nemen hem gevangen en pressen hem toch tot dit zonderlinge „blokhouwen”. Wij hebben hier een interessante Limbursche variant van hetgeen ook alom in het buitenland plaats vindt. Voor mij ligt een afbeelding van zulk een gebruik, dat Maart 1925 nog in het stadje Wildemann in het Harzgebergte werd toegepast. Een bruidspaar - zij met een tot op de grond slependen witten sluier; hij, deftig aangedaan met gekleede jas en hoogen hoed, - is op zijn weg van de kerk naar huis tegengehouden en ziet zich nu door de lachende omstanders verplicht een stuk boomstam op een schraag geplaatst, gezamenlijk door te zagen. Uit dit zagen, dat natuurlijk plaats heeft onder de noodige „snedige op- en aanmerkingen”, worden conclusies getrokken in betrekking tot het komend huwelijksleven en ouden van dagen, die een bijzonderen kijk op dit werk hebben, verkondigen apodictisch de meest gewaagde profetieën. Zoo weet men ook in Dieteren uit de wijze, waarop de bijl in het houtblok blijft zitten, op te maken of 't een „krolköpke” zal worden, of dat het huwelijk onvruchtbaar zal blijven. Wij zien hier dus op Nederlandsch grondgebied nog het in eere houden, of kortelings nog cultiveeren van een oorspronkelijk-religieuze handeling, van het brengen der houtoffers aan de schutsgeesten der nieuwe woning, waarop ook elders het springen over het brandende hout in den vrijliggenden haard beteekende, duidt.

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Webmaster info@deetere.nl