Gastauteur

Het volgende artikel is van de hand van Frits Tesser en is eerder geplubliceerd in:
Ambt en Heerlijkheid, jrg. 50, nr. 145, december 2004
Dit tijdschrijft is een uitgave van de Oudheidkundige Kring Rheden-Rozendaal


Let op!, Tekst is nog niet volledig opgemaakt en genoemde afbeeldingen ontbreken.

'HOF TE DIEREN'

IN DE LATE MIDDELEEUWEN

Frits Tesser

Deel 9

DE SCHENKING VAN SWEDER VAN DINGDEN

Het beleg van Damiate was voor de Duitse Orde in meer dan een opzicht succesvol. In die periode verwierf de broederschap naamsbekendheid door haar krijgshaftig optreden en haar liefdevolle zorg voor zieken en gewonden. De broeders maakten zo'n indruk dat vermogende kruisvaarders, die getuige waren van hun durf en belangeloze inzet, zich geroepen voelden om delen van hun bezit aan de Orde te schenken. Het werk van de broeders moest ook na de verovering van Damiate voortgezet kunnen worden. Landschenkingen zouden daarbij een steun in de rug zijn. Ook de overdracht van ziekenhuizen en gasthuizen in Europa leek aan die doelstelling te beantwoorden.
Wij zagen al dat graaf Adolf van Berg tijdens dat beleg van Damiate in juni 1218 de hof te Dieren aan de Duitse Orde schonk. In een tweede oorkonde maar met een enigszins andere versie staat dat de opbrengsten van de hof bedoeld waren om een bijdrage te leveren in de kosten van de zieken- en armenzorg. A) De graaf had bewondering voor het optreden van de Duitse Orde en voor de initiatieven die werden genomen, maar vooral het charitatieve werk van de broeders sprak hem aan. Dat was de voornaamste reden waarom hij de hof te Dieren schonk.
De graaf van Berg stond in zijn waardering niet alleen. Op 7 september 1219, laten Egidius Berthout en zijn echtgenote Catharina van Belle, Vrouwe van Oudenburg, (beiden waren bij de belegering aanwezig) weten, dat zij hun gasthuis in Oudenburg (tussen Oostende en Jabbeke) aan de broeders ter beschikking stellen. Aan de schenking voegden zij nog een eigenkapel toe, de Heilige Kruiskapel, die rijk met donaties was begiftigd. B) In dat jaar 1219 (datum onbekend) deed ook Sweder van Dingden C) een aantal schenkingen aan de Orde. De reden daarvan was de constatering dat de broeders er alles voor over hadden om zieken en ridders te ondersteunen, ook al ging dit ten koste van hun eigen middelen. Om hen financieel te steunen schonk hij een hof en twee hoeven. De oorkonde, waarin dit bekend werd gemaakt, is voor ons van bijzonder belang omdat een van de twee hoeven leenroerig was aan de Hof te Dieren.
Toen Adolf van Berg op 15 juni 1218 de hof aan de broeders schonk, waren daarbij ook de leengoederen betrokken. Dit had tot gevolg dat de leenmannen na de overdracht leenplichtig waren geworden aan de Duitse Orde. Sweder van Dingden was een van hen; hij had een hoeve van de hof in leen. Toen hij in 1219 van dat leengoed afstand deed, gaf hij de hoeve "met al zijn mensen en toebehorende goederen" terug aan de Orde, die de nieuwe leenheer was geworden. De geste van heer Sweder zal door de broeders bijzonder op prijs zijn gesteld. Door de samenvoeging van de hoeve (mansus) met de hof (curtis) was er, financieel gezien, voldoende draagvlak voor de oprichting van een Duits Huis oftewel een commanderij. In zo'n huis woonden en leefden meerdere broeders samen onder leiding van een commandeur. Vandaaruit werden de hof en de bijbehorende goederen beheerd. Zo kwam in Dieren de eerste stichting van de Duitse Orde in ons land tot stand, die spoedig door andere stichtingen zal gevolgd worden.
Hoe de eerste periode van de Dierense commanderij verliep, zal verderop uiteengezet worden. Voor ons is het nu van belang dat wij meer te weten komen over de schenkingen van heer Sweder en de oorkonde waarin deze worden vermeld. Ook ligt het voor de hand dat wij nader kennis maken met de heer van Dingden zelf. Wie was hij, wat was zijn maatschappelijke positie? Tenslotte heeft hij een rol gespeeld in de geschiedenis van de Hof te Dieren, of.... misschien ook niet! Er zijn een aantal gegevens die je doen afvragen of zijn relatie tot de hof te Dieren wel zo evident was?

HEER SWEDERS OORKONDE
De oorkonde heeft bekendheid gekregen niet alleen omdat het document door de eeuwen heen gaaf is bewaard, maar vooral ook omdat het een schoolvoorbeeld is van een goed geredigeerde schenkingsoorkonde. Jonkvrouw Johanna Maria van Winter, bekend vanwege haar vele publicaties over de Middeleeuwen, vond het de moeite waard de inhoud meer bekendheid te geven en de tekst uit het Latijn in het Nederlands te vertalen. Omdat de schenking van de Dierense hoeve onderdeel is van een aantal andere schenkingen, volgt nu de volledige tekst van de oorkonde. 1) In de vertaling van mevrouw van Winter is hier en daar een wijziging aangebracht.

In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
Ik, Sweder van Dingede, wens dat het bekend zal zijn aan de nu levenden en aan het nageslacht, dat ik, gemaand door goddelijke ingeving mijn hof te Lankern en de mensen die daarin wonen, namelijk de mannen met hun vrouwen en kinderen en met alle goederen die bij die hof horen, heb aangeboden aan de broeders van het Duitse Huis in Jerusalem voor mijn zieleheil en dat van mijn vrouw en kinderen en al mijn voorouders. (Ik nam dit besluit) toen ik in het leger van Christenen voor Damiate kwam en zag welke hoge uitgaven de broeders doen ter ondersteuning van zowel zieken als ridders (in hun verzet) tegen de aanvallen van de Saracenen. (Met de schenking) wil ik de Orde voor altijd van dienst zijn. Ook mijn hoeve in Schalkw˙k, waarop Arnoldus Heymo woont, heb ik vrij (van lasten en verplichtingen) met alles wat daarbij hoort aan genoemd Huis en aan de armen van Christus gegeven. (Ik doe dit) opdat God met Zijn gelovigen zich zal verwaardigen medelijden met mij te hebben bij het bazuingeschal van de Jongste Dag. Ook heb ik ten behoeve van de meester en de voornoemde broeders afstand gedaan van de hoeve van de hof te Dieren, die ik volgens het leenrecht bezat, (en die ik) vrij van lasten met al zijn mensen en bijbehorende goederen (overdraag). Opdat dit besluit dat ik weloverwogen heb genomen, steeds geldig blijve, heb ik de beschikking, neergelegd in deze brief, met de indruk van mijn zegel bekrachtigd.
Getuigen in deze zaak zijn: heer Ernst van Wulven, Andreas van Werkhoven, Frederik van Lorik, Ludolf van Lopik, Wernbold van Werkhoven, Hugo Sturm, Albert van Bedburg, Forastus van Vorst, Herman van Senden, Godfried Monych (Monnik), Reinpoto van Budberg.
Gedaan tijdens het beleg van Damiate, in het jaar van de menswording van Christus 1219, in de zevende indictie. 2)
Wat direct opvalt, is de laatste zin: "Gedaan (verleden) tijdens het beleg van Damiate". Ook de oorkonden van graaf Adolf van Berg en Egidius Berthout eindigden zo. Verder merk je een duidelijk verschil in stijl. De oorkonde van graaf Adolf (zie vorige aflevering) is kort en bondig. De oorlog is gaande en er valt geen tijd te verliezen. Die van Sweder van Dingden kent die dreiging niet. De schenkingen worden overzichtelijk weergegeven en in detail omschreven. De oorlog heeft intussen dan ook een ander karakter gekregen. Waren in eerste instantie alle inspanningen gericht op de verovering van de toren in Nijl (waaraan graaf Adolf deelnam), na de overgave van de vijand op 25 augustus 1218 luwde de strijd. Weliswaar bestookten de kampen van christenen en moslims elkaar regelmatig, maar een massale bestorming van de stad bleef uit. In die periode, dat wil zeggen tussen begin 1219 en 23 september, de laatste dag van de 7e indictie, heeft Sweder van Dingden zijn oorkonde opgesteld. D) Wij moeten deze marge aanhouden omdat niet wordt vermeld in welke maand en op welke dag de schenking wereldkundig werd gemaakt.

DE SCHENKINGEN
Sweder van Dingden laat in de oorkonde weten dat hij drie bezittingen aan de Duitse Orde schenkt: de hof in Lankern, een hoeve in Schalkwijk en de hoeve die leenroerig is aan de Hof te Dieren.

D e   h o f   i n   L a n k e r n
Lankern ligt in Münsterland, even ten noorden van Dingden, aan de weg van Wesel naar Bocholt. In deze landelijke omgeving moeten wij de hof zoeken waarvan Friedrich Reigers veronderstelt dat het om een allodiaal goed gaat. Hij meent dit te kunnen opmaken uit het gebruik van het werkwoord 'deservire', ijverig dienen, als passief tegenwoordig deelwoord (gerundivum): “curiam meam deserviendam”. Sweders schenking houdt in dat de hof te Lankern voor altijd (perpetuo) ten dienste staat van de Orde, waarbij ook de mensen, de hofhorigen, zijn inbegrepen. De verandering van eigenaar brengt geen wijziging in de situatie. Zoals de hofhorigen in het verleden dienstbaar waren, zo zullen zij dat ook na de overdracht zijn. 3)

D e   h o e v e   t e   S c h a l k w i j k
De hoeve te Schalkwijk (ten zuid-oosten van Utrecht) zou eveneens een vrij erfgoed of allodium zijn geweest. De veronderstelling is gebaseerd op de woorden “libere donavi”: “ik heb mijn hoeve vrij (namelijk van leenplicht en cijns) aan het Duitse Huis en aan de armen van Christus gegeven”. Heer Sweder schenkt de hoeve vrij (onbelast) aan de Orde, zodat deze er in alle vrijheid over kan beschikken. Verder valt op, dat de eerste vijf getuigen van de oorkonde uit de omgeving van Schalkwijk komen. Zij kenden de hoeve en wisten wat hij waard was. Voor Sweder van Dingden waren zij meer dan getuigen alleen. Na thuiskomst zullen de heren ongetwijfeld aan familieleden en vrienden hebben verteld over de nobele daad van hun krijgsmakker die die bepaalde hoeve bij hun in de buurt aan de Duitse Orde had geschonken.

D e   h o e v e   “in d e   h o f   t e   D i e r e n”
Over deze hoeve, die leenroerig was aan de hof te Dieren, hebben wij al eerder gesproken. Mevrouw van Winter vertaalt "mansum meum... de curti Dieter" met "mijn hoeve in de hof Dieren". Wij moeten dit "in" niet al te letterlijk nemen. Een hoeve was 16 morgen groot en omvatte een aantal meestal verspreid liggende landerijen bestaande uit akkers, broekland en bos. E) Daarom is het beter om "de curti Dieter" te vertalen met 'mijn hoeve 'van' of 'bij' de hof te Dieren'. Opvallend is het werkwoord op het einde van de zin: "ik heb afstand gedaan van..." (resignavi). Dat is precies de term waar het in het leenrechtelijk spraakgebruik om gaat. Een in leen gehouden goed is geen privé bezit. Wanneer het naar de eigenaar teruggaat, schenk je dat goed niet maar doe je er in handen van de leenheer afstand van. Deze kan dan iemand anders daarmee belenen of wat ook mogelijk is: het goed kan door hem van de leenband bevrijd worden.
De tekst van oorkonde lijkt hiermee voldoende geanalyseerd. Toch is er nog een door heer Sweder gebruikte benaming die aandacht vraagt. Het betreft de naam 'Dieter'. Johanna van Winter vertaalt 'Dieter' met 'Dieren'. Daarmee sluit zij zich aan bij de gebruikelijke interpretatie. Maar 'Dieter' kan ook verklaard worden als 'Dieteren' (bij Susteren). Jonkheer J.J. de Geer tot Oudegein, die de archieven van de Duitse Orde, Balije van Utrecht, uitgaf, merkte bij Sweders oorkonde op: "De vorm 'Dieter' wijst toch meer op Dieteren in Limburg". 4) De archivaris laat het bij deze opmerking en kiest vervolgens in de lijn van de traditie voor 'Dieren'.
Het probleem is hiermee niet opgelost. De vraag is of Sweders leenhoeve in begin van de 13e eeuw in Dieteren gelegen kan hebben? Wanneer dat het geval mocht zijn, wordt zijn leenverhouding tot de hof te Dieren minder vanzelfsprekend. Voor ons onderzoek naar de geschiedenis van de Hof te Dieren is het van belang te weten waar wij aan toe zijn.

DE HOF TE DIETEREN
De geschiedenis van de hof (curia / curtis) te Dieteren wordt bepaald door de heren van Dieteren. De eerste ons bekende heer was Winrik van Dieteren. Hij was de zoon van Winand van Houffalize (Altafalesia), heer van Gronsveld (sinds 1148), en Beatrice van Walcourt. Winriks echtgenote was N. van Heinsberg, dochter van Dietrich I van Heinsberg/Valkenburg en Isalda (Isabella) van Limburg. N., de vrouw van Winrik, komt niet voor in 'Europäische Stammtafeln', Tafel 23, 'Die Herren von (Heinsberg und) Valkenburg'. Maar G.W.W. van den Bergh, die jarenlang onderzoek deed naar de heren van Dieteren, tekent aan dat alleen de hypothese dat Winriks echtgenote uit het geslacht Heinsberg kwam, "een maximum van ons ter beschikking staande gegevens verklaart". Alles wijst er op, dat een groot deel van de goederen en rechten van het huis Dieteren afkomstig was "uit de sfeer van het oude Huis Heinsberg". 5)
Vaststaat dat Winrik niet door geboorte heer van Dieteren was. Eerst later, door zijn huwelijk met N. heeft hij die positie verworven. Vermoedelijk behoorde het gebied oorspronkelijk aan de abdij Susteren. De heren van Heinsberg hadden daarover de voogdij en verwierven succesievelijk een aantal rechten en meerdere verspreid liggende stukken grond. De heerlijkheid Dieteren vormde dan ook geen aaneengesloten geheel, maar bestond uit landerijen en bossen die eigen bezit waren of in leen werden gehouden van de abdij of de graaf van Gelre. Deze laatste had trouwens het bezitsrecht van het hele gebied. In 1204 droeg Otto I, graaf van Gelre, al het allodiale goed tussen Maastricht en Roermond op aan bisschop Hugo van Luik, die hem daarna met hetzelfde goed beleende. Het ging daarbij om de bezittingen te 'Dirte' (Dieteren), 'Glene' (Geleen) en 'Wer' (Wehr, 4 km. oostel. van Sittard). 6) Dieteren was dus Gelders en is dat altijd gebleven, tenminste wat de heerlijkheid betreft. Het dorp kwam in de 15e eeuw aan het Huis van Gulik evenals Susteren, Sittard en Born.
De heerlijkheid Dieteren had een eigen hof (curtis / curia), wat te verwachten was. Voor ons is van belang dat daarvan in een charter van 1260 melding wordt gemaakt. Het betreft een uitspraak van de schepenen van Susteren over de rechten van de heren van Valkenburg en Dieteren in die plaats. In een van de artikelen wordt gezegd dat in geval van nood alleen de heer van Valkenburg de burgers van Susteren (cives Suestrenses) met klokgelui mag waarschuwen. "Maar als de heer van 'Ditren' in zijn hof (in curia sua Ditren) in gevaar verkeert, mag (ook) hij hen (de burgers) met klokgelui oproe pen, (namelijk) om zijn hof te verdedigen". 7) Aan de hof waren naast het luiden van de alarmklok tevens andere rechten verbonden. Wanneer die werden verkregen, vertelt het charter niet maar zij moeten dateren van vóór 1260. In dit licht bezien is het niet uit te sluiten dat de hof al ten tijde van Dietrich I van Heinsberg, de schoonvader van Winrik, bestond. Heer Dietrich overleed in 1227.
Zijn schoonzoon Winrik kennen wij uit een document van 1230. Daarin is sprake van 27 bunder land in Opgrimbie (tussen Lanaken en Maasmechelen B.) die door Winrik aan de abdij Hocht (tussen Lanaken en de Maas) werden geschonken. Aan de oorkonde hangt zijn zegel met in het randschrift "Winricus de Diteren". In 1241 duidt hij zich meer specifiek aan als "Winricus, dictus dominus de Dyter", Winrik, genaamd heer van Dyter. 8) De hof zal naar dezelfde plaats zijn genoemd en 'curia Dyter' of 'Diteren' hebben geheten. In het schepenprotocol van 1260 wordt gesproken van "curia Ditren", zoals wij zagen.

DIEREN OF DIETEREN, EEN PROBLEMATISCHE KWESTIE
In 1999 publiceerde M.J.H.A. Schrijnemakers in het 'Historisch Jaarboek voor het Land van Zwentibold' een lijst met de oudste spellingen van Dieteren. Aansluitend gaf hij tevens een opsomming van de oude vormen van Dieren. Voor Dieteren kwam hij op 9 verschillende schrijfwijzen gedurende de periode van 1213 tot 1283; voor Dieren waren dat er 14 beginnend met 'Theothorne' in 838 tot en met 'Dideren' in 1269. 9) Vergelijk je de twee lijsten dan valt het op, dat er in beide opsommingen één constante is. De spelling van de plaatsnaam Dieteren heeft na de i/y-klank een 't' of 'th', bijv. Dithirn (1213, 1223), Ditren (1230, 1243/44, 1260), Dyter (1241), Dieterne (1260). Die van Dieren heeft na de i- of e-klank meestal een 'd': Diederna (1025), Thiedere (1168), Didren (1200), Dhedere (1231).

T h e o t h o r n e
In de laatste serie zijn drie vermeldingen met een afwijkende schrijfwijze. De eerste is 'Theothorne', te vinden in een oorkonde van 838. De 'd' ontbreekt hier, of misschien toch ook niet helemaal. Wanneer je de 'h' laat mee resoneren, klinkt er een verre 'd' in door. Dit was voor S. Muller en A. Bouman, samenstellers van het Oorkondenboek Utrecht, voldoende reden om in Theothorne een verwijzing te zien naar Doorn in de provincie Utrecht. 10)

D i t h e r e
De tweede uitzondering vormt 'Dithere'. Maurits Gysseling, samensteller van het 'Toponymisch Woordenboek' (1960) vond die benaming in een charter van 1219 van Bernard, proost te Emmerik. De hoogeerwaarde heer maakt daarin bekend dat hij enkele leengoederen, die hij had teruggekregen, omwille van zijn zieleheil aan de broeders in Emmerik schenkt.
De eerste die als getuige optreedt, is Abraham de Dithere. Dat is althans de naam zoals Gijsseling hem leest. 'Dithere' verwijst volgens hem naar 'Dieren'. Het 'Emmericher Urkundenbuch', dat in 1999 verscheen, heeft echter een andere lezing. De eerste getuige blijkt niet 'Abraham de Dithere' te zijn, maar 'Abraham de Dithem'. Aangezien het een kritische uitgave betreft, lijkt de laatste weergave de juiste. 'Dithem' doet denken aan Didam. De getuigenlijst wijst in dezelfde richting. Alle getuigen komen uit Emmerik en omgeving: uit Herwen, Doetinchem, Etten, Silvolde, Gendringen, Netterden en Hees (bij Emmerik). 11) 'Dithere' kan dus gevoeglijk van de lijst met oude benamingen voor Dieren geschrapt worden.

D i e t e r
Wanneer wij de laatste lijst opnieuw bekijken valt het op hoe weinig 'Dieter' overeenkomt met de overige schrijfwijzen. Laten wij de verschillende benamingen eens op een rij zetten: Theothorne (838), Diederna of Diederne (1025), Thiedere (1168), Didren (1200), Diderin (1218), Diedirn (1218), Thederen (1218), D i e t e r (1219), Didern (ca. 1230), Dhedere (1231), Dyderen (1269), Dideren (1269).
Uit de opsomming valt maar één conclusie te trekken: 'Dieter' hoort niet thuis in dit rijtje. De naam past beter bij de vormen die naar Dieteren verwijzen en een 't' in het midden hebben. Wij noemden er al enkele, maar geven volledigheidshalve ook de andere: Ditheren (1224, 1294/95), Dithern (1225), Diethern (1243/44), Dytere (1263), Dytren (1283).
Ondanks de opvallende overeenkomst van 'Dieter' met Dieteren kiezen de historici voor de vertaling van 'Dieter' in Dieren. De reden zal zijn, dat de geschiedenis van de hof te Dieren in het begin van de 13e eeuw meer aanknopingspunten biedt dan die van Dieteren. Van de Dierense hof weten wij dat die in juni 1218 in het bezit van de Duitse Orde kwam. Van enig bezit van de Orde in Dieteren is niets bekend. Of anders gezegd, wanneer de hoeve die Sweder aan de broeders afstond in Dieteren had gelegen, zou de Orde in die plaats of in de omgeving daarvan enig bezit gehad moeten hebben. Welnu, daar is nooit enig bewijs van gevonden.
Een ander punt is de toestemming van de leenheer die nodig was om een leengoed aan derden te schenken. Het leenrecht hield in dat een leenman een leengoed nooit mocht vervreemden. Zoals wij eerder zagen, was de Duitse Orde in 1218 eigenaar van de hof te Dieren geworden. Hoofd van de Orde was Herman van Salza die evenals Sweder van Dingden deelnam aan de belegering van Damiate. Wanneer wij ervan uitgaan dat de hoeve een leengoed van de hof te Dieren was, dan was het verlof om daarvan afstand te mogen doen ten gunste van de Orde niet meer dan een formaliteit. Herman van Salza was immers namens de Orde de leenheer aan wie de leenman i.c. Sweder van Dingden het leengoed teruggaf.
Anders ligt de kwestie wanneer de hoeve een leengoed van de hof te Dieteren zou zijn. Dan had Dietrich van Heinsberg de toestemming voor de schenking moeten geven. De vraag is, hoe Sweder van Dingden die had kunnen bemachtigen? Voor zover wij weten, is Dietrich van Heinsberg niet met de kruisvaarders naar Egypte getrokken. Was hij daar geweest dan had zijn naam zeker onder Sweders oorkonde gestaan. Het ging immers om zijn bezit dat aan de Orde werd afgestaan. Een bijzonderheid is wel, dat Dietrichs broer Arnold aan de belegering van Damiate heeft deelgenomen. Evenals graaf Adolf van Berg kwam hij in het begin van de oorlog om het leven. Dat gebeurde in de tweede helft van 1218. De oorkonde van Sweder van Dingden dateert uit 1219. Zou hij in naam van zijn broer Dietrich de kwestie van de schenking alsnog hebben kunnen regelen?
Bij de afweging of de hoeve een leengoed van de hof te Dieren of van de hof te Dieteren was, spelen ook de getuigen onderaan de oorkonde een rol. Zij zouden in drie groepen ingedeeld kunnen worden. De eerste groep bestaande uit vijf man zijn de getuigen van de schenking van de hoeve in Schalkwijk. Zij komen allen uit die buurt. Een andere groep (de laatste drie namen) zijn de getuigen van de hof in Lankern. Zij komen uit die omgeving: Herman van Senden (z.w. van MUnster), Godfried Monych, lid van een aanzienlijke familie in Bocholt, 12) en Reinpoto van Budberg (z.o. van Rheinberg). Wanneer de getuigen streekgenoten zijn, mag van de drie overigen verondersteld worden dat zij uit de buurt van Dieren kwamen, ervan uitgaande dat met de hof Dieter de hof te Dieren wordt bedoeld. Maar dit blijkt niet het geval. Zij komen uit het gebied tussen Maas en Rijn, oostelijk van Dieteren. Van Hugo Sturm kan niets gezegd worden; die naam is te algemeen. Maar Albert van "Batburk" zou uit Bedburg (n.o van Jülich) kunnen komen en Forastus van Vorst kwam waarschijnlijk uit Vorst (z.o. van Krefeld).
Of de indeling van de getuigen in drie groepen beantwoordt aan de intentie van de opsteller van de oorkonde, blijft de vraag. De concretere gegevens van de hof te Dieren, zoals eerder opgemerkt, bieden meer zekerheid. Vandaar dat bij de vertaling van 'Dieter' de voorkeur gegeven wordt aan 'Dieren'. In de tachtiger jaren van de vorige eeuw werd in het tijdschrift 'Heemklank' (van de heemkring te Dieteren) nog een poging ondernomen om 'Dieter' te verklaren als 'Dieteren', maar de argumenten die de stelling moesten onderbouwen, konden de toets der kritiek niet doorstaan. Bij de keuze voor Dieren is niettemin enige terughoudendheid op zijn plaats. Per slot van rekening is de juiste verklaring van het toponiem 'Dieter' nog niet gevonden.



KADERTJE
In 1219 deed Sweder, heer van Dingden, afstand van een hoeve ten bate van de Duitse Orde. Die hoeve had hij in leen van de hof 'Dieter'. 'Dieter' wordt gewoonlijk vertaald met Dieren, maar kan ook verwijzen naar Dieteren in Limburg. Om te achterhalen welke plaats wordt bedoeld, heeft de auteur alle beschikbare gegevens op een rij gezet. Na afweging van de voor en tegens kiest hij voor de vertaling van 'Dieter' in 'Dieren', zij het met enige aarzeling.


Notities onder de tekst

A. J.J. de Geer tot Oudegein, Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde, Balie van Utrecht, Utrecht 1971, Codex Dipl., nr. 462. Er staat letterlijk: "Ik, graaf Adolf van Berg,.... heb mijn hof te Dieren.... vrij (van lasten en verplichtingen) bestemd voor het Sint-Mariahospitaal van het Duitse Huis in Jerusalem, daarbij bepalend dat van de opbrensten van genoemde hof blijvend hulp moet worden verleend aan datzelfde ziekenhuis en aan de armen van Christus."

B. Origineel in het Rijksarchief te Antwerpen, Oorkonden Pitsenburg (commanderij in Mechelen) nr. 6. Egidius Berthout werd omstreeks 1228 lid van de Duitse Orde. In 1234 wordt hij vermeld als "frater et procurator domus Theutonicorum in Brabantia". In die hoedanigheid droeg hij zorg voor de goederen van de Orde in Vlaanderen en Brabant.

C. Dingden ligt 16 km. noordelijk van Wesel, aan de oude weg naar Bocholt. Sweder, heer van Dingden, voegde zich waarschijnlijk bij de kruisvaarders die in 1217 onder leiding van bisschop Otto I van Münster (1203-1218) op weg gingen naar het H. Land. In september van dat jaar bereikte het gezelschap Akko. Bisschop Otto overleed 6 maart 1218 bij Caesarea. Vermoedelijk heeft de groep daarna aansluiting gezocht bij de kruisvaarders uit het Rijnland. De leiding werd toevertrouwd aan graaf Adolf van Berg die in mei arriveerde. Wanneer hij in juni de schenking van de hof te Dieren aan de Duitse Orde bekend maakt, is Sweder van Dingden een van de getuigen. Zie oorkonde, A&H nr. 143, p. 34.

D. De 'indictie' was een 15-jarige cyclus die 3 jaren vóór de christelijke jaartelling begon. Het aantal voorbije cycli werd meestal niet vermeld, wel het jaartal van de cyclus. In de M.E. waren meerdere indicties in omloop. De hier gebruikte is de 'indictio Bedana', die 24 september begon en tussen 1200 en 1350 bij de bisschoppelijke kanselarijen in Duitsland in gebruik was. Zie H. Grotefend, Taschenbuch der Zeitrechnung des deutschen Mittelalters und der Neuzeit, Hannover/Leipzig 1905, p. 8-11.

E. Met 'morgen' wordt de Rijnlandse morgen bedoeld van 8.516 m². 16 Morgen is 133.256 m² of ruim 13 ha. Een hoeve besloeg dus vele oppervlakten grond. De Rijnlandse morgen was het vermenigvuldigingsresultaat (met marginale afwijking) van 600 vierkante Rijnlandse roeden. De Rijnlandse roede bedroeg 14,1903 m².


OP PAG. 25
                      HEREN VAN DIETEREN


                    Winrik III van Walcourt 
                              |
                           Beatrix
                              x
                     Winand van Houffalize
                        hr. v. Gronsveld 
                              |
                            Winrik 
                      hr. v. Dieteren 1230/41     
                              x
                        N. van Heinsberg
        dr. v. Dietrich I v. Heinsberg en Isalda v. Limburg                                    
                     Winand van Dieteren 1260
                              x
                             N.N.
______________________________|___________________________
Dirk van Dieteren           Gozewijn               Gertrud
 overl. 1316/20               |                       |
                     Winand van Dieteren    Johan van Dieteren
                          overl. 1348         te Veldwezelt


Winrik heer van Dieteren, was een telg uit het adellijke geslacht van Houffalize in de Ardennen. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van het huis van Dieteren door zijn huwelijk met een dochter van Dietrich I van Heinsberg. Toen begin 15e eeuw de laatste nakomeling stierf, gingen de heerlijkheidsrechten van Dieteren naar de verwante Nicolaas Hoen, heer van Hoensbroek.

Tekst onder de illustaties
p. 20 Replica van oorkonde van Sweder van Dingden uit 1219. Origineel op perkament 12 (met pliek) x 18 cm; zegel 4,5 x 4,2 cm in het archief van de Ridderlijke Duitse Orde te Utrecht, inv. nr. 1718.
p. 23 Zegel met in randschrift "Winricus de Diteren" aan document uit 1230.
p. 24 (Kaartje Dieteren en omgeving) De heren van Dieteren hadden bezittingen binnen Susteren, lenen bij Roosteren, Visserweert, Veldweselt B., Nieuwstad, en goederen in Asselt, Swalmen en Elmpt D.


Noten op pag. 26
1. J.J. de Geer tot Oudegein, Archieven der Ridderlijke Duitsche orde, Balie van Utrecht, Kemink 1871, Codex Dipl. Bd.II, nr. 463. Voor de vertaling baseert J.M. van Winter zich op de transcriptie van K. Heeringa, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, dl.II, nr. 668. De oorkonde, zij het onvolledig weergegeven, is ook te vinden bij L. Sloet, Oorkondenboek Gelre en Zutphen, 's-Gravenhage 1872-1876, nr. 453.
2. J.M. van Winter, Johanniters, Tempeliers, Duitse Orde, drie geestelijke ridderorden, Kampen 1969, p. 1. De tekst werd op een plaats aangevuld. In het origineel staat bij de schenking van de hoeve in Schalkwijk: "libere donavi", ik heb hem vrij (van lasten en verplichtingen) aangeboden. Dit 'libere" ontbreekt in de transcriptie van K. Heeringa. Verder wordt "magister" vertaald met "grootmeester". De titel (magister magnus) komt echter pas rond 1230 in gebruik. Voor die tijd werd gesproken van 'meester' (magister). Zie de notitie van J.J. de Geer tot Oudegein, Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde, Geschiedenis der Duitsche Orde, Balie van Utrecht, Utrecht 1871, p. LVIII-LIX.
3. F. Reigers, Beiträge zur Geschichte der Stadt Bocholt und ihrer Nachbarschaft, Bocholt 1891, p. 192, noot 6.
4. J.J. de Geer tot Oudegein, Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde, Utrecht 1871, Codex Dipl. nr. 463, noot 2.
5. G.W.W. van den Bergh, Dieteren altijd al oudlimburgs?, Heemklank 1984, afl. 4, p. 17.
6. L. Sloet, Oorkondenboek Gelre en Zutphen, 's-Gravenhage 1872-1876, nr. 410.
7. G.W.W. van den Bergh, Heemklank 1983, afl. 4, waar zowel de Latijnse tekst als de vertaling van het schepenuitspraak zijn afgedrukt.
8. J. Habets, De archieven van het kapittel der Hoogadellijke Rijksabdij Thorn. Eerste deel, Chartres en andere bescheiden van 966 tot 1550, 's-Gravenhage 1889, p. 16.
9. M.J.H.A. Schrijnemakers, De herkomst en betekenis van een vijftal plaatsnamen rond Sittard, Historisch Jaarboek voor het Land van Zwentibold, 20(1999)74-76.
10. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, uitg. S. Muller en A. Bouman, Utrecht 1920, dl. 1, nr. 63, noot 17.
11. M. Gysseling, Toponymisch Woordenboek van Belgiė, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (voor 1226), Tongeren 1960, p. 269. Bij het onder Dieren vermelde 'Dithere, 1219' verwijst de auteur naar 'D Em 6', dit is: Düsseldorf Hauptstaatsarchiv, Emmerich (nr.) 6. Het 'Emmericher Urkundenbuch, Urkunden 828-1355' d.d. 1999 werd samengesteld en bewerkt door Ulrike Spengler-Reffgen.
12. De eerste vermelding van deze patriciėrsfamilie is te vinden in een oorkonde van 1200. In twee latere oorkonden (1308 en 1343) is sprake van 'Hermannus dictus Monych'. F. Reigers, p. 123, noot 18.