Gastauteur

Door: “Leo Alexander Schlangen”,

Voor een historische verhalenwedstrijd van Trouw heeft Leo Alexander Schlangen het volgende historische verhaal geschreven over Dieteren. Hij kreeg hiervoor een eervolle vermelding van de jury.
De Canadezen


In een wolk van stof raasde een oerkracht door het dorp. Mijn vader zag het als vierjarig jongetje. Het is zijn eerste herinnering. “Je moet bij Bèr zijn. Die weet er het fijne van.”

Tekst: Leo Alexander Schlangen

Vroeger was de smederij de ontmoetingsplaats voor de boeren in het dorp. Ze kwamen langs met een gebroken ketting of een lekkende bierkan en ze bleven er graag hangen; het smidsvuur lag buiten het schootsveld van moeder de vrouw.
Het vuur is verdwenen. Net als de twee blaasbalgen die de hitte er in joegen. De moderne smid werkt op locatie, met loeiende branders en knetterende lasapparaten. Het is stil geworden in de smederij.
Bèr Schlangen haalde in 1951 zijn examen voor hoefsmid. Het diploma hangt aan de muur, vergeeld en verweesd tussen de computers waarmee zoon Hans tegenwoordig smeedt. Maar het ijzer laat Bèr niet los. Hij hamert nog regelmatig op het aambeeld.
Onlangs kreeg Bèr een trap van een paard, voor het eerst na duizenden hoeven in een halve eeuw. Het litteken op zijn rechterhand blijft hem eraan herinneren. “Ik word traag.”

De smederij ligt aan de Kerkstraat in Dieteren, een stipje op de landkaart van Midden-Limburg. De mannen dragen er voornamen als Lei, Thei en Sjang. Toeristenfolders prijzen het gebied als De Groene Taille aan. België en Duitsland schudden elkaar bijna de hand in dat groen.
In de natte herfst van 1944 stokte hier de geallieerde opmars. De Duitsers maakten zich op voor een ultieme krachtsinspanning. Om burgerslachtoffers en verzetsacties te voorkomen, sommeerden ze op 17 november 1944 alle burgers het frontgebied te verlaten, onder hen de zeshonderd inwoners van Dieteren.
Twee maanden lang regeerde granaatvuur het niemandsland. Het nabijgelegen plaatsje Susteren incasseerde volgens historicus Piet Baghus 100.000 bommen. Ook Dieteren kreeg de volle laag.
In het voorjaar van 1945 keerden de inwoners terug naar het dorp. Koeien, paarden, karren, gereedschap en serviesgoed waren verdwenen. Wat de Duitsers hadden achtergelaten, lag te rotten in het labyrint van loopgraven. Thei Schulpen kwam thuis in een wereld met “pokdalige weilanden en gebroken huizen met muren die als zwarte tanden naar de hemel wezen. Alleen onze katten waren er nog. Die blijven trouw aan een huis.”

De noodhulp kwam langzaam op gang. De inwoners van Dieteren bewerkten zonder hulp van paarden hun verminkte akkers om nog iets van een oogst veilig te stellen. Gelukkig droegen de bomen veel appels en peren.
Op een zomerdag in 1945 waren ze er opeens, de Canadezen. Twee stuks. Met het achterwerk van een boerendochter en met flanken die welfden als een bierton. Enkele weken hadden ze in het ruim van een vrachtboot gezeten. Daarna waren ze vanuit de Rotterdamse haven naar het zuiden gebracht.
Op hun zware billen stonden mysterieuze, zwarte tekens. “Een kroontje, met eronder twee letters. Ik had over cowboys gelezen en wist dat het een brandmerk was,” herinnert Bèr zich.
Het waren de eerste paarden in het Dieteren van na de oorlog. Ze waren ranker dan de boerenpaarden die voor de oorlog de ploeg trokken. Met een schofthoogte van rond de 1.65 meter waren ze ook beduidend kleiner. Ze hielden volgens Bèr het midden tussen een rijpaard en een trekpaard. Hij vond ze mooi, met hun egaal donkerbruine vacht. “Maar zodra ik dichterbij kwam, gingen de oren plat.”
Het dorp was zwanger van geluk.
Enkele dagen later sloeg de stemming om.

De noodkreet rolde zich als een loper voor het gevaar uit: “Paard op hol!” Moeders trokken kinderen aan de kant. Mijn vader drukte zich plat tegen een gevel. Met daverend geraas galoppeerde het paard voorbij. De boerenkar erachter zwaaide vervaarlijk van links naar rechts.
Fons Winteraeken zat als een rodeorijder op de bok. Het paard was in het veld geschrokken en verkoos de snelste weg terug naar de stal. Net voor het opdraaien van het erf sloeg de kar om. “Als Fons met de Canadees op pad ging, dan was de Canadees áltijd als eerste thuis,” vertelt Thei Winteraeken, de enige van de drie gebroeders Winteraeken die nu nog leeft. Hoe zijn familie aan het paard kwam, weet hij niet meer. “Men kon zich inschrijven voor noodhulp. Ik meen dat mijn vader honderd gulden betaalde.” Bèr vermoedt dat het te maken had met de Marshallhulp.
De familie van Thei Schulpen kreeg de andere Canadees. “Mijn vader danste op klompen om hem heen. Het dier was klaarblijkelijk nooit ingespannen. Een wilde mustang, dat was het,” vertelt Thei. “Ze zijn een paar keer het land op geweest. Vader achter de ploeg, mijn oudste zus aan het hoofdstel. ‘Los!’ schreeuwde mijn vader naar mijn zus als de Canadees begon te steigeren. Een mens houdt een dol paard niet tegen. Het vonkte in de straten als hij de ploeg meesleepte.” Bèr zag het dier enkele keren ná zo’n paniekaanval. “Het stond nat van het zweet en bevend van schrik op stal.”
De dorpelingen beseften na enkele weken dat beide Canadezen niet geschikt waren voor het boerenwerk.
De Limburgse Land- en Tuinbouw Bond constateerde in haar jaarverslag over 1947 hetzelfde: “De door de Overheid geïmporteerde Canadeze paarden verdwenen practisch volledig, niet vanwege de geringe prestatie, doch door geaardheid – schrikachtig, onhandelbaarheid e.d. – der dieren.”
De Nederlandse regering had ze kennelijk aangeschaft om de landbouw te ondersteunen. Hoeveel ze er in totaal kocht en hoeveel ze ervoor neertelde, dat weet niemand meer. Het zal een zacht prijsje geweest zijn.
De familie Winteraeken verbande haar Canadees naar ‘het perenweitje’. Volgens Thei verkocht zijn vader het paard in 1948 aan de slager. De Canadees van de familie Schulpen ontsnapte aan het slagersmes; het dier werd overgedaan aan een man uit Susteren.
Een paar jaar later bezocht deze nieuwe eigenaar de smederij van Bèr. De Canadees had hoefijzers nodig. “Tot mijn verrassing was de klus in een uurtje geklaard. Hij had wekenlang met weinig water en voer opgesloten gezeten.” Daar wordt iedereen kalm van.
De getemde Canadees werd 28 jaar oud. Al die jaren gaf Bèr hem nieuwe hoefijzers.





Wilt U reageren dan kan dit via info@deetere.nl

Bedankt voor uw interresse en tot een volgende keer.!